Een aantal oorzaken van hyperactiviteit
Over allergie, pseudo allergie en intolerantie
HIGH LIGHTS:
- Er zijn allerlei soorten reacties op voeding mogelijk
- Oorzaak kunnen zowel natuurlijke als toegevoegde bestanddelen en chemicaliën zijn
- Ook tekorten kunnen tot hyperactiviteit leiden
- Over hoe voeding het gedrag precies beïnvloedt is niet genoeg bekend. maar er
zijn wel hypothesen
- Uitzoeken waarvoor men overgevoelig is blijft erg moeilijk door het ontbreken
van goede diagnostische mogelijkheden
Direct naar paragraaf:
Gewone reacties van het lichaam op "indringers" van buiten
Ons lichaam komt dagelijks in contact met indringers die het niet kan gebruiken.
Die indringers kunnen ziekteverwekkers zijn (zoals parasieten, bacteriën, schimmels)
of gifstoffen. Het lichaam kent verschillende manieren om indringers af te weren.
De eerste barrière wordt gevormd door de huid, de slijmvliezen en de darmwand, waardoor
niet alle indringers zomaar naar binnen kunnen komen. Voor ongewenste stoffen die
toch in het lichaam terecht komen zijn er verschillende mogelijkheden.
Allereerst kunnen ze in de lever worden afgebroken. In de lever zijn vele enzymen
actief (zie BOX 1) die schadelijke stoffen kunnen afbreken. Verder zorgen de nieren
ervoor dat stoffen uit het bloed worden gefilterd en met de urine worden uitgescheiden.
En tenslotte is er nog het afweersysteem van het lichaam, het immuunsysteem (zie
BOX 2). Wanneer één van die onderdelen van het lichaam niet goed functioneert of
wanneer de kracht van de indringer te groot is, kunnen klachten ontstaan in de vorm
van ziekten of overgevoeligheidsreacties.
BOX 1: STOFWISSELING
Voedsel bevat meestal verschillende categorieën voedingsstoffen, waarvan eiwitten,
vetten en koolhydraten het grootste deel vormen. Deze voedingsstoffen zijn opgebouwd
uit kleinere bouwstenen: eiwitten bestaan uit aan elkaar gekoppelde aminozuren en
koolhydraten bestaan uit suikers. Opname van de voedingsstoffen door de darmwand
is pas mogelijk nadat ze zijn opgedeeld in de kleinere bouwstenen. Dat opdelen in
stukjes is de vertering. Nadat het verteerde voedsel door de darmwand in het bloed
is opgenomen kan het getransporteerd worden naar andere plaatsen in het lichaam
voor gebruik.
Er vinden in het lichaam dus allerlei omzettingen plaats. Die omzettingen zijn allemaal
chemische reacties waarbij stoffen worden afgebroken tot kleinere stukjes, of omgevormd
tot een andere stof, of gecombineerd tot een grotere stof. Al deze reacties staan
onder invloed van chemische stoffen die enzymen genoemd worden. Enzymen kunnen heel
specifiek zijn voor een bepaalde omzetting, zodat de reactie niet kan verlopen als
het goede enzym niet of onvoldoende aanwezig is. Enzymen zijn meestal eiwitten en
het lichaam heeft honderden verschillende enzymen. Sommige enzymen kunnen niet werken
zonder een co-enzym of cofactor. Veel co-enzymen bevatten vitaminen en cofactoren
zijn vaak mineralen (sporenelementen zoals zink, ijzer, koper, mangaan). Voor een
goede werking van enzymen moeten daarom voldoende vitaminen en mineralen aanwezig
zijn.
Overgevoeligheidsreacties
Allergie
Een allergie is een overgevoeligheidsreactie waarbij het afweersysteem van het lichaam
betrokken is (zie BOX 2). Bij een allergie ontspoort het afweersysteem en ontstaan
allerlei klachten. Een stof die een allergie veroorzaakt wordt een allergeen genoemd.
Er zijn vele mogelijke allergenen; de bekendste zijn: stuifmeel (veroorzaakt hooikoorts),
de huisstofmijt, haren en veren van allerlei dieren en schimmelsporen. De meest
voorkomende voedselallergieën zijn die voor koemelk, ei, soja, tarwe, mais en chocolate.
Zelfs de kleinste hoeveelheid van een allergeen kan een allergische reactie veroorzaken.
Er zijn verschillende soorten allergische reacties mogelijk. De meest voorkomende
is de directe reactie. Deze reactie verloopt via speciale cellen van het afweersysteem
in de slijmvliezen: de mestcellen. Wanneer het lichaam voor het eerst met een allergeen
in aanraking komt, worden antistoffen aangemaakt, die zich aan de mestcellen binden.
Bij een volgend contact met het allergeen wordt dit allergeen gebonden door de antistoffen
op de mestcel, waardoor de inhoud van de mestcel vrijkomt. Dit wordt mestceldegranulatie
genoemd. De belangrijkste stof die hierbij vrijkomt is histamine.
BOX 2: IMMUUNSYSTEEM
Wanneer het lichaam voor het eerst in contact komt met een lichaamsvreemde stof
(zoals een ziekteverwekker of een voedingsmiddel), maakt het afweerstoffen aan.
De lichaamsvreemde stof wordt het antigeen genoemd, terwijl voor de afweerstoffen
de term antistoffen (ook wel antilichamen of immunoglobulinen) wordt gebruikt. Antistoffen
worden gemaakt door speciale cellen van het afweersysteem die in de lymfeknopen,
rond de darmen, rond de luchtwegen en in de milt liggen. Er zijn vijf verschillende
groepen antistoffen (IgA, IgD, IgE, IgG en IgM) die alle hun eigen basisstructuur
en functie hebben. Meer over de verschillende antistoffen hier op WikipediA.
Binnen een groep zijn er eindeloos veel variaties in structuur mogelijk waardoor
specifieke antistoffen voor een bepaald antigeen gemaakt kunnen worden.
Wanneer eenmaal afweerstoffen zijn gemaakt, kunnen die nog lang in het bloed blijven
circuleren waardoor een langdurige immuniteit is verkregen. Op dit principe berust
inenting. Bij een tweede invasie van hetzelfde antigeen worden weer antistoffen
aangemaakt, maar dit keer veel sneller en veel meer, waardoor de invasie snel kan
worden afgewend. Wanneer een antigeen tot het lichaam doordringt wordt het door
de antistof gebonden. Hierdoor wordt de indringer gedood of inactief gemaakt (bijvoorbeeld
als het een parasiet was), of de indringer wordt onschadelijk gemaakt door speciale
cellen.
Histamine veroorzaakt o.a. het samentrekken van het spierweefsel in de bronchiën
(waardoor benauwdheid ontstaat), een verhoogde werking van de klieren in het neusslijmvlies
(waardoor een loopneus ontstaat), en een verhoogde doorlaatbaarheid van de wand
van de kleinste bloedvaten (waardoor vocht in de weefsels zich kan ophopen en zwellingen
ontstaan). Naast histamine kunnen nog andere stoffen uit de mestcel vrijkomen (zie
ook Figuur 2).
Een erfelijke aanleg voor het ontwikkelen van allergieën wordt atopie genoemd. In
Nederland heeft 10% - 30% van de bevolking een atopie. Mensen met een atopie hebben
vaak een verhoogd gehalte aan antistoffen in hun bloed.
FIGUUR 2. Bij een allergische reactie ontstaat o.a. histamine uit een reactie van
het allergeen met de mestcel. Bij een pseudoallergische reactie komt histamine vrij
zonder mestceldegranulatie. Histamine kan benauwdheid, jeuk, diarree en afwijkend
gedrag veroorzaken.
(Klik op het plaatje om te vergroten)
Animatie allergische reactie
Pseudo allergische reactie
Een pseudo allergische reactie ontstaat wanneer histamine vrijkomt zonder dat een
specifieke reactie van het afweersysteem op een allergeen plaatsvindt. Sommige voedingsmiddelen
bevatten histamine, of stoffen die histamine kunnen vrijmaken (de zgn. histaminevrijmakers).
Veel additieven zijn histaminevrijmakers, evenals kruiden, schaal- en schelpdieren,
eieren, varkensvlees, aardbeien en ananas. Consumptie van zo'n voedingsmiddel kan
leiden tot een reactie. Hoe meer er van het middel gegeten wordt, des te heviger
de reactie. De wand van het maag-darmkanaal van mensen die hier last van hebben
kan verhoogd doorlaatbaar zijn waardoor gemakkelijker te veel histaminevrijmakers
in het bloed terecht komen.
Sommige mensen zijn extra gevoelig voor histamine. Voor deze reacties wordt ook
de term hyperreactiviteit gebruikt.
BOX 3: OORZAAK (van bv. rode oren)
De jongste hypothese is dat mensen die met gedrag en andere klachten op voeding
reageren mogelijk een allergische aanleg hebben (zie INCA onderzoek van Pelsser,
Buitelaar en Savelkous).
Bij een allergische reactie (IgE gemedieerd=Type I) zijn mestcellen betrokken. Die
mestcellen maken, als er op een allergeen wordt gereageerd, een overmaat aan histamine
vrij.
Echter en daar gaat het hier om, kunnen die mestcellen ook te veel histamine vrijmaken
als het terugkoppelmechanisme dat de afgifte van histamine moet reguleren, wordt
geremd.
De hypothese is dat één van de enzymen uit het terugkoppelmechanisme (delta-6-desaturase)
door o.a. additieven en kleurstoffen kan worden geblokkeerd (Bron: J. Kamsteeg).
Met andere woorden: Je kunt rode oren krijgen als je iets gegeten of gedronken hebt
dat je niet verdraagt.
FIGUUR 3: Mestceldegranulatie en terugkoppeling.
(Klik op het plaatje om te vergroten)
De rem wordt verhinderd te remmen en het vrijmaken van histamine gaat daardoor langer/heftiger
door dan de bedoeling is. Eén van de functies van histamine is het uit laten zetten
van capillaire bloedvaten. (En laten de oren daar nu toevallig heel veel van bevatten.)
De stabiliteit van mestcellen worden o.a. door stress beïnvloed. Vermoeidheid is,
met name voor kinderen, een vorm van stress. Ergo, bij vermoeidheid is er dus meer
kans op een overmaat aan histamine. Dit mede door het feit dat bij de avondmaaltijd
vaak toetjes met fruit of additieven worden gegeten, waardoor het remmen van dat
kwetsbare enzym, daarom soms wel delta-6-desasturase genoemd, op kan treden.
Bij zo'n reactie is één oor soms duidelijk roder dan het andere. Mogelijk komt dit
doordat ons lichaam niet symmetrisch is gebouwd en één oor eerder de overmaat aan
histamine krijgt dan het andere oor. Meestal volgt het andere oor nl. wat later
toch wel.
Overigens zijn rode oren door histamine niet het alleenrecht van kinderen. Kijk
maar eens om je heen hoeveel volwassenen regelmatig rode oren krijgen (bv na het
drinken van een kop koffie), waarbij opvalt dat rode oren bij vrouwen veel minder
vaak voorkomen dan bij mannen.
Verborgen allergie
Verborgen allergie (ook wel genoemd gemaskeerde allergie of voedselverslaving) is
een begrip uit de klinische ecologie. Bij een verborgen allergie eet een persoon
het allergeen elke dag maar heeft niet in de gaten dat hij er ziek van wordt/is.
Er worden verschillende fasen onderscheiden in het proces. In eerste instantie,
de alarmfase, is de persoon min of meer ziek maar herkent de oorzaak van de ziekte
niet. Deze alarmfase duurt meestal kort (hooguit enkele weken). Daarna, in de aanpassingsfase,
past het lichaam zich aan de voedingsstof aan. De persoon voelt zich goed na consumptie
van het betreffende voedingsmiddel. Wanneer het allergeen een poosje niet gegeten
wordt, treden er ontwenningsverschijnselen op (allerlei klachten kunnen dan optreden)
die verdwijnen als het allergeen weer gegeten wordt. De aanpassingsfase kan maanden
tot jaren duren. De derde fase is een overgangsfase waarin de persoon zich steeds
zieker gaat voelen. De vierde fase, tenslotte, is de uitputtingsfase: de persoon
is ziek en uitgeput. Chronische vermoeidheid is een van de belangrijkste klachten.
Wanneer iemand met een verborgen allergie stopt met het eten van het allergeen of
er ineens niet meer aan blootgesteld is, wordt hij in eerste instantie ziek door
de ontwenningsverschijnselen. Na enige tijd (bij volwassenen ongeveer een week)
treedt een verbetering op. Als het allergeen dan weer gegeten wordt kan die persoon
daarvan ineens ernstig ziek worden.
Belangrijke "verborgen allergenen" zijn: ei, koffie, chocolade, pinda's, kaas, tarwe,
melk, suiker, alcohol, tabak (roken), chloor, parfums, fenol, formaldehyde en bestrijdingsmiddelen.
In twee publicaties wordt uitgebreid beschreven waarom iemand maar allergeen blijft
eten (allergic addiction) en waarom als men dat allergeen weglaat, iemand suiker
gaat gebruiken. Het uitputtingsfenomeen heet allergic tension-fatique syndrome.
[1] [2]
Intolerantie
Enzymen zijn stoffen die helpen bij de chemische reacties van de stofwisseling (zie
BOX 1). Bij een intolerantie is het mogelijk dat een enzym niet goed werkt, waardoor
de betreffende reactie niet goed kan plaatsvinden. Er zijn twee soorten intoleranties:
erfelijke intolerantie en chemische intolerantie (zie ook Figuur 4).
FIGUUR 4. Bij een intolerantie is er geen of te weinig enzym (erfelijke intolerantie)
of wordt een enzym geremd (chemische intolerantie) waardoor een stof niet wordt
omgezet en zich ophoopt. Die stof kan dan tot lichamelijke klachten of gedragsverandering
leiden.
(Klik op het plaatje om te vergroten)
Bij een erfelijke intolerantie wordt door een afwijking in het erfelijk materiaal
(DNA) een bepaald enzym niet of onvoldoende aangemaakt: er is sprake van een enzymdeficiëntie
(= enzymtekort). Daardoor kunnen zich stoffen ophopen of kunnen er andere stoffen
worden aangemaakt dan bedoeld. Zo wordt bijvoorbeeld bij lactose-intolerantie lactose
(= melksuiker) niet afgebroken omdat het enzym lactase niet voldoende wordt aangemaakt.
Lactose komt dan in de dikke darm terecht, waar het door bacteriën wordt vergist.
Hierbij ontstaan zuren en waterstofgas, die o.a. diarree en buikkrampen veroorzaken
en bij veelvuldig gebruik de darmwand aantasten doordat de darmvlokken verdwijnen
en zo de weg vrij maken voor reacties op andere stoffen. Andere erfelijke intoleranties
zijn: coeliakie (= intolerantie voor gluten), fenylketonurie (waarbij een enzym
voor het omzetten van n aminozuur ontbreekt) en favisme (intolerantie voor bonen).
Bij een chemische intolerantie maakt het lichaam wel voldoende enzym aan, maar wordt
het enzym gehinderd door een andere stof, een "remmer", waardoor de enzymwerking
verstoord is. Voorbeelden van zulke remmers zijn: conserveermiddelen, kleurstoffen
en natuurlijke salicylaten. Ook een tekort aan vitaminen of mineralen kan een slechte
enzymwerking veroorzaken. Uit onderzoek van de Hyperactive Children Support Group
in Engeland bleek dat meer dan de helft van hun kinderen een zinktekort had.
Anders dan bij een allergie kunnen bij een intolerantie meestal kleine hoeveelheden
van de remmer wel verdragen worden. Bijvoorbeeld: een half glas melk per dag wordt
nog verdragen, maar een heel glas geeft klachten. Er is een drempelwaarde. Zolang
de drempelwaarde niet overschreden wordt, ontstaat er geen reactie. (Verwarrend
genoeg, maar ook bij een echte allergie (IgE) kan er sprake zijn van een drempelwaarde.
Hierbij moet men dan echter denken aan sporen koemelk in de melk van een zogende
moeder. Bij intolerantie voor meerdere remmers kan wel een stapeleffect optreden:
kleine hoeveelheden van verschillende remmers stapelen zich op en veroorzaken samen
een reactie.
Stoffen die hyperactiviteit kunnen veroorzaken
Vele stoffen kunnen hyperactiviteit veroorzaken wanneer iemand er overgevoelig voor
is. Hieronder worden de meest voorkomende genoemd.
Voedseladditieven
Dit zijn middelen die bij de productie aan levensmiddelen worden toegevoegd o.a.
om het uiterlijk te veranderen (kleurstoffen), de houdbaarheid te vergroten (conserveermiddelen,
anti-oxydanten, voedingszuren), de smaak te beïnvloeden (geur- en smaakstoffen, zoetstoffen),
of om de ingrediënten goed te laten mengen (emulgeer- en verdikkingsmiddelen, stabilisatoren).
De meeste voedseladditieven moeten op de verpakking worden vermeld met hun E-nummer.
Het E-nummer betekent dat de stof is goedgekeurd door de Europese Gemeenschap. Dit
betekent dat zo'n stof is onderzocht op giftigheid, maar niet op het veroorzaken
van overgevoeligheidsreacties. Geur- en smaakstoffen hebben geen E-nummers.
Lang niet alle voedseladditieven geven problemen. Van de volgende stoffen is bekend,
dat ze hyperactiviteit kunnen veroorzaken:
Kleurstoffen, vooral de zogenaamde "azo-kleurstoffen". Verdachte nummers: E100, E102,
E104, E110, E120, E122-E124, E127, E131-E133, E142, E150, E151, E160b, E161g, E180.
Reacties op kleurstoffen komen binnen een uur en kunnen enkele uren duren.
Conserveermiddelen. Het meest verdacht zijn de benzoaten en parabenen (E210-E219),
de sulfieten (E220-E228) en nitriet/nitraat (E249-E252). De reactie begint meestal
pas de volgende dag en kan dagen aanhouden.
Anti-oxydanten, vooral de gallaten (E310-E312), BHA (E320) en BHT (E321). Sommige
natuurlijke anti-oxydanten worden ook aan levensmiddelen toegevoegd en zijn onschuldig
(zoals citroenzuur en tocoferol).
Geur- en smaakstoffen. Veel aroma's bevatten salicylaten (zie verderop). Verdachte
smaakstoffen zijn vanilline, ethylvanilline, kaneelaldehyde en anethol. Een reactie
kan binnen 30 minuten optreden. Vanilline kan door micro-organismen in bv. zure
yoghurt of in het lichaam worden omgezet in benzoëzuur en veroorzaakt dan eenzelfde
reactie als de conserveermiddelen.
Smaakversterkers. De glutaminaten (620-625), guanylzuurverbindingen (626-629) en
inosinaten (630-633) zijn alle verdacht en mogen niet in zuigelingenvoeding verwerkt
worden.
Enkele zoetstoffen, zoals sacharine, aspartaam en de cyclamaten.
Van nature in voedsel voorkomende stoffen
Ook stoffen die van nature in voedingsmiddelen voorkomen kunnen overgevoeligheidsreacties
geven. In principe kan elk voedingsmiddel een overgevoeligheidsreactie veroorzaken.
De meest bekende zijn:
Soja, pinda, noten, tarwe, vis, schaal- en schelpdieren. Dit zijn de meest
voorkomende voedselallergenen. Reacties kunnen optreden van direct tot 2-3 dagen
na consumptie.
Melkeiwitten. Koemelkeiwitallergie is tegenwoordig een algemeen erkend probleem
bij zuigelingen.
Melksuiker (lactose) wordt in de spijsvertering afgebroken door het enzym lactase.
Bij lactose-intolerantie is de lactase activiteit verlaagd en wordt lactose niet
of te weinig afgebroken waardoor het zich in de darm ophoopt. Dit leidt tot kramp,
gasvorming, diarree en andere klachten.
Salicylaten. Dit zijn organische zuren die voorkomen in groenten, fruit en kruiden.
Een reactie op salicylaten komt binnen 30 minuten en is meestal de volgende dag
voorbij. Veel aroma's bevatten salicylaatverbindingen.
Benzoëzuur. Dit komt veel voor in vruchten en paddenstoelen, specerijen en melkproducten.
Het werkt als conserveermiddel en wordt als zodanig ook toegevoegd aan levensmiddelen.
Het kan allerlei lichamelijke reacties veroorzaken en is een histaminevrijmaker.
Biogene aminen. Deze worden tijdens de verwerking, rijping of opslag van
producten gevormd uit aminozuren. Het zijn stoffen die van nature in het lichaam
voorkomen maar in grote hoeveelheden of bij overgevoeligheid ervoor problemen veroorzaken.
Veel biogene aminen zijn direct betrokken bij het zenuwstelsel of bij allergische
reacties. Voorbeelden zijn histamine, noradrenaline, serotonine en tyramine.
Suiker.
Suiker speelt bij hyperactieve kinderen een kleinere rol dan velen denken, maar kan
via onderstaand mechanisme wel degelijk invloed op de activiteit hebben.
'Suiker' is de brandstof voor ons lichaam en zit van nature als fructose in een
groot aantal vruchten (en dus ook in vruchtensappen) en bv. lactose in melk. Verder
wordt suiker veel toegevoegd aan voedingsmiddelen, met name aan gebak en snoep.
Naast de suiker die we direct eten maakt ons lichaam suiker uit andere onderdelen
van onze voeding aan, vooral uit zetmeel/koolhydraten. Het suikerniveau, of beter
gezegd het glucose niveau in ons bloed, wordt nauwkeurig geregeld door de alvleesklier
en de bijnieren. Bij een te veel aan glucose produceert de alvleesklier insuline,
die de glucose omzet in glycogeen. Als we ineens echt te veel suiker eten wordt
de alvleesklier zo sterk geprikkeld dat hij harder gaat werken dan nodig is: het
te veel aan glucose wordt dan als glycogeen in de lever opgeslagen.
Door dat harder 'werken dan nodig is' daalt het bloedsuikerniveau echter te ver.
Als reactie hierop produceert de bijnier adrenaline, die dan weer glycogeen uit
de lever terug omzet in glucose. Adrenaline activeert echter het hele lichaam en
kan zo actief gedrag veroorzaken. Het gebruik van suiker kan dus tot activiteit
leiden. Hyperactieve kinderen kunnen dan ook het beste grote hoeveelheden ineens
vermijden.
Tevens valt te begrijpen dat die daling van de glucosespiegel tot een nieuw hongergevoel
kan leiden, hetgeen te veel eten in de hand werkt.
FIGUUR 5. Mechanisme van glucose regeling vergeleken met invloed allergeen.
(Klik op het plaatje om te vergroten)
Chemicaliën
Hiermee bedoelen we stoffen, die met een duidelijk doel gebruikt worden en vervolgens
in het voedsel of het milieu terechtkomen. Voorbeelden zijn bestrijdingsmiddelen
die achterblijven op groente en fruit, oplosmiddelen voor lijm en verf, amalgaamvullingen
voor tanden en kiezen, hormonen en antibiotica in vlees, uitlaatgassen van auto's,
chemisch afval, dioxine en andere gifstoffen uit vuilverbrandingsinstallaties.
Sommige kinderen en volwassenen blijken overgevoelig voor fluoride in fluoridentabletten
en tandpasta. Vooral aften (=zweertjes in de mond), buikpijn, hoofdpijn, witte vlekken
op de tanden en gewrichtsklachten kunnen het gevolg zijn. Mensen die overgevoelig
zijn voor fluoride verdragen aluminium soms ook niet goed. Die mensen kunnen daarom
bij overgevoeligheid het gebruik van aluminiumfolie en aluminium pannen beter vermijden.
Ook op de binnenkant van verpakkingen kan aluminium zitten.
Tekorten in de voeding
Ook als van een onderdeel van de voeding te weinig wordt gegeten kan hyperactiviteit
ontstaan. Zo kan bij kinderen die te veel koolhydraten en te weinig eiwitten eten
een tekort aan bepaalde aminozuren (= de bouwstenen van XE "Eiwitten" eiwitten,
zie BOX 1) optreden. Daardoor kan een tekort aan neurotransmitters ontstaan, wat
hyperactiviteit tot gevolg kan hebben (zie BOX 4).
BOX 4: ZENUWSTELSEL
Puur biologisch gezien is gedrag een reactie van het zenuw- en spierstelsel op prikkels
van buiten. Een eenvoudig voorbeeld is iemand die zijn hand wegtrekt van een heet
voorwerp: de prikkel wordt waargenomen via zenuwen in de huid, wordt getransporteerd
langs zenuwbanen en geregistreerd in het centrale zenuwstelsel. Daar wordt een reactie
gestart: een signaal wordt verstuurd naar de armspieren die de hand wegtrekken.
Bij het menselijk gedrag komt natuurlijk nog meer kijken. In het geheugen worden
de juiste reacties voor bepaalde situaties opgeslagen, een mens leert van eerdere
ervaringen en emoties zoals angst, agressie en liefde spelen een rol. Bij al die
processen is het zenuwstelsel betrokken. Zenuwen zorgen voor het vervoer van de
prikkels, zowel binnen het zenuwstelsel als tussen zenuwen en andere organen.
De overdracht van prikkels in het zenuwstelsel gebeurt door chemische stoffen, die
neurotransmitters genoemd worden. Wanneer in het zenuwstelsel een signaal wordt
overgedragen komt de neurotransmitter vrij. Deze doet zijn werk, maar moet daarna
weer worden opgenomen of afgebroken om te zorgen dat het signaal niet blijvend wordt
doorgegeven. De afbraak van de neurotransmitter gebeurt onder invloed van een enzym.
Remming van zulke enzymen (bijvoorbeeld door een voedingsmiddel) kan tot storingen
in de werking van de neurotransmitter leiden.
Ook kunnen tekorten aan bepaalde mineralen (zoals zink, calcium, ijzer, magnesium)
of vitaminen (vooral vitamine B1 en B6), of juist teveel mineralen (zoals koper,
fosfaat) problemen opleveren. Dit kan gemakkelijk gebeuren bij onverstandig eten
of bij het volgen van een aangepaste voeding zonder deskundige begeleiding.
Op welke manier beïnvloeden allergie en intolerantie het gedrag?
Over hoe voeding het gedrag precies beïnvloedt is niet genoeg bekend. We noemen
hier wel enkele mogelijkheden:
Ten eerste is er een mogelijk effect op neurotransmitters. Neurotransmitters zijn
stoffen die zorgen voor de overdracht van zenuwprikkels in het lichaam (zie BOX
4). Van een aantal voedseladditieven is bekend dat ze de afbraak van neurotransmitters
kunnen remmen of juist de aanmaak stimuleren. Ook kunnen additieven de werking van
neurotransmitters bevorderen. Sommige additieven kunnen in het lichaam worden omgezet
in neurotransmitters, zodat de consumptie van zo'n additief direct effect op het
zenuwstelsel kan hebben.
Belangrijke neurotransmitters zijn noradrenaline en serotonine. Deze stoffen zijn
direct betrokken bij het dag- en nachtritme, bij de regulering van de bloedsuikerspiegel
en bij de vorming van emoties. Het zijn juist deze zaken die bij hyperactieve kinderen
vaak ontregeld zijn: ze slapen slecht en kort en ze hebben hun emoties niet in bedwang.
Additieven en salicylaten kunnen ook de prostaglandineaanmaak remmen. Daardoor valt
de rem op allergische reacties weg en komt er histamine vrij (zie BOX 5).
BOX 5: RELATIE ALLERGIE EN INTOLERANTIE
Aanvankelijk werd gedacht dat bij intoleranties het afweersysteem niet betrokken
was en dat een intolerantie dus volstrekt anders was dan een allergie. Voor de meeste
erfelijke intoleranties (enzymdeficiënties) klopt dit wel, maar er zijn aanwijzingen
dat bij chemische intoleranties wel degelijk het afweersysteem een rol speelt.
Een belangrijke rol hierbij wordt gespeeld door de prostaglandines. Dit zijn vetachtige
stoffen die overal in het lichaam worden aangetroffen en betrokken zijn bij allerlei
processen. Zo spelen ze een rol bij het overbrengen van zenuwsignalen en bij de
werking van hormonen, bij het ontstaan van koorts, bij het samentrekken of verwijden
van bloedvaten, bij de bloedstolling, bij de menstruatie, bij het ontstaan van ween
voor de geboorte, en bij de water- en mineralenhuishouding. Er zijn verschillende
typen prostaglandines, die soms een tegengestelde werking hebben. Daardoor kan het
moeilijk zijn om erachter te komen welke rol de prostaglandines nu precies spelen.
Prostaglandines worden gevormd uit vetzuren. De vorming van prostaglandines wordt
geremd door een aantal stoffen, waaronder salicylaten en kunstmatige additieven.
Dit is dus een chemische intolerantie.
Een van de werkingen van prostaglandines is het afremmen van de mestceldegranulatie.
Bij een tekort aan prostaglandine valt die remming dus weg en wordt er meer histamine
vrijgemaakt, waardoor de kans op een allergische reactie ontstaat. Door stoffen
die de prostaglandineaanmaak blokkeren valt dan de rem op de allergische reactie
weg. Op deze manier is een intolerantie dus gebonden aan een allergische reactie.
Een van de stoffen waaruit prostaglandines worden gemaakt is gamma-linoleenzuur.
Teunisbloemolie (te verkrijgen in capsules, o.a. Efamol, Kruidvat) bevat veel gamma-linoleenzuur
en kan gebruikt worden (onder deskundige begeleiding!) om de aanmaak van prostaglandines
te stimuleren. Bij 60% van de kinderen met hyperactief gedrag kunnen de klachten
verminderen of verdwijnen als teunisbloemoliecapsules worden ingenomen (naast aangepaste
voeding). In een aantal gevallen kan de aangepaste voeding minder streng worden.
Ook kan door allergische reacties in de hersenen oedeemvorming (vochtophoping) optreden.
Oedeemvorming kan in het zenuwstelsel zorgen voor onverwachte stimulatie van bepaalde
zenuwbanen, wat weer tot hyperactief gedrag kan leiden.
Relatie met inwendige factoren en stress
Inwendige factoren, zoals aangeboren afwijkingen, kunnen een sterke invloed uitoefenen
op de reactie van het lichaam op stoffen van buiten. Het meest directe voorbeeld
is dat van een erfelijke intolerantie, waarbij een afwijking in het erfelijke materiaal
er voor zorgt dat een bepaald enzym niet of onvoldoende wordt aangemaakt. Een (al
dan niet erfelijke) darmafwijking is een ander voorbeeld. In dat geval laat de darmwand
te veel stoffen door, waardoor allerlei lichaamsvreemde stoffen in het bloed terechtkomen
en tot overgevoeligheidsreacties leiden. Zo kan wat voor de een volstrekt onschuldig
voedsel is voor de ander een gevaarlijke stof worden.
Ook stress heeft een belangrijke invloed op overgevoeligheidsreacties. Het stress-regulatiesysteem
is nauw verbonden met het immuunsysteem doordat ze van dezelfde stoffen gebruik
maken. Bij activering van het immuunsysteem komen stoffen vrij die het stress-regulatiesysteem
remmen en omgekeerd remmen de stoffen van het stress-regulatiesysteem het immuunsysteem.
Bij langdurige stress kan dus immuun suppressie (onderdrukking van het afweersysteem)
optreden en treden er allerlei chronische kwalen op (bijvoorbeeld moeheid, spierpijn,
hoofdpijn, slaapstoornissen, matige koorts).
Tenslotte: wat is nu de oorzaak van hyperactiviteit?
Uit het voorgaande mag duidelijk zijn geworden dat op deze vraag geen eenvoudig
antwoord mogelijk is. Enerzijds is ons leefmilieu in de afgelopen tientallen jaren
steeds zwaarder belast met verontreinigingen en is ons voedsel steeds onnatuurlijker
geworden. Ons lichaam heeft het steeds zwaarder gekregen om al die verontreinigingen
te verwerken. Anderzijds hebben sommige mensen een gebrekkig functionerend schoonmaaksysteem.
De darmen werken niet goed waardoor te veel stoffen in het bloed terechtkomen, of
de lever werkt niet goed waardoor gifstoffen niet goed worden afgebroken. Bij allergische
mensen reageert het immuunsysteem te sterk.
Samenvattend: de oorzaak van hyperactiviteit kan dus liggen in een zwaardere belasting
met "vreemde" stoffen van buiten en/of in een gebrekkige reactie van het lichaam
op die vreemde stoffen. De precieze oorzaak zal voor iedere persoon afzonderlijk
opgespoord moeten worden.
Bron: Vereniging BAS: Infobrochure II.
[1] Speer, F. (1980) Feingold diet vs allergic tension fatigue. Pediatrics. 65,
1198.
[2] Tarnaki, H., M. Kubo (2000) Allergic tension-fatigue syndrome (ATFS) Ryoikibetsu
Shokogun Shirizu 31, 589-591.